Psalms 23

49) zaad

Dat is, de kinderen en nakomelingen der gelovigen, of een zaad, Christus' zaad; zulks dat er altijd zijn zullen, die den Heere Christus zullen aannemen en dienen, die ook kinderen genoemd worden, die God aan Christus geeft, Hebr. 2: 13, uit Jes. 8:18. en zijn zaad, Jes. 53:10.

Heb 2.13 Isa 8.18 53.10

50) aangeschreven

Of toegerekend worden; dat is, opgeschreven en gerekend onder Christus' volk en kerk. Verg. Ps. 87:4,5,6.

Ps 87.4,5,6

51) tot in

Anders, tot een geslacht; dat is, tot, of voor een volk des Heeren. Verg. Ps. 14:5. God is bij het geslacht der rechtvaardigen, of het rechtvaardig geslacht; dat is, volk. Zie ook onder Ps. 24:6; Ps. 73:15. Verg. Matth. 12:39. Hand. 2:40.

Ps 14.5 24.6 73.15 Mt 12.39 Ac 2.40
1) nederliggen

Verg. Ezech. 34:15.

Eze 34.15

2) grazige

Hebr. weiden van gras, of grasscheukens. Anders, in grazige kooien, of hutten, dat is, die rondom omgeven zijn met groene grazige weiden.

3) zachtkens

Gelijk Exod. 15:13, en Ps. 31:4.

Ex 15.13 Ps 31.3

4) stille

Hebr. wateren der stilte, dat is, die zeer zacht en stil zijn lopende, tot watering der beesten zeer bekwaam.

5) verkwikt

Hebr. Hij doet wederkeren, of Hij brengt weder, dat is, Hij richt op, Hij verkwikt, gelijk een herder de schapen, door hitte en dorst verflauwd zijnde, met lieflijke wateren weder terechtbrengt en verkwikt. Zie Ruth 4:15; Ps. 19:8; Spreuk. 25:13. Of, Hij doet mijne ziel wederkeren; te weten, op het rechte pad.

Ru 4.15 Ps 19.7 Pr 25.13

6) spoor

Hebr. de sporen.

7) schaduw

Dat is, op schrikkelijk duistere en gevaarlijke wegen, hetwelk David in zijn ballingschap ongetwijfeld dikwijls zal gebeurd zijn. Wat deze manier van spreken verder betekent, is te zien Job 3:5, en Job 10:21,22, en Job 24:17; Ps. 44:20, en Ps. 107:10,14: Jer. 2:6 enz.

Job 3.5 10.21,22 24.17 Ps 44.19 107.10 Jer 2.6

8) met mij

Zie Gen. 21:22, en Gen. 31:3.

Ge 21.22 31.3

9) staf

Te weten, herderstaf, die tegenlijk voor een steunsel dient; alzo blijft de profeet in de gelijkenis van den herder. Zie Lev. 27:32; Ezech. 20:37; Micha 7:14; Zach. 11:7, enz.

Le 27.32 Eze 20.37 Mic 7.14 Zec 11.7
10) tafel

Zie Spreuk. 9:2, enz.

Pr 9.2

11) tegenover

Dat zij het tot hun spijt moeten aanzien en lijden. Zie Ps. 112:10.

Ps 112.10

12) maakt,

Dat is, Gij zalft mijn hoofd overvloedloediglijk, zodat het als vet en vloeiende is van olie.

13) olie,

Versta, welriekende olie of balsem. Zie Ruth 3:3, en Spreuk. 21:17. De zin is: Gij vervrolijkt mij uitermate zeer. Verg. Ps. 45:8, en Ps. 133:2; Pred. 9:8; Jes. 61:3.

Ru 3.3 Pr 21.17 Ps 45.7 133.2 Ec 9.8 Isa 61.3

14) beker

Zie Ps. 11:6.

Ps 11.6
15) weldadigheid

Des Heeren die Hij den zijnen belooft en bewijst.

16) blijven

Anders, rusten; te weten in des Heeren tabernakel, om Hem met zijn volk te dienen en te loven; hetwelk sommigen niet alleen op dit leven duiden, maar ook op het toekomende; alzo ook de volgende woorden.

17) lengte

Dat is, langen tijd, of eeuwigheid. Verg. Ps. 21:5, en Ps. 93:5; Jes. 53:10.

Ps 21.4 93.5 Isa 53.10
Copyright information for DutKant